woensdag 26 maart 2008

Oogjes dicht en snaveltjes toe, haventje van Ormos

Het was op een vroege novemberdag in 2007 dat ik besloot het allemaal eindelijk maar eens een keer op te schrijven. Ik zat aan een tafeltje op een terras, daar waar de zon vanuit een prettig lage stand op je bolletje scheen. Een plek die je in het hoogseizoen het beste vermijden kon. Maar voor een milde novemberzon was dit absoluut de beste keuze. En daarbij: je zat hier zowat tussen de kleurrijke vissersbootjes, de een nog fotogenieker dan de andere.
Het plaatsje Ormos vertoonde de onmiskenbare tekenen van een beginnende winterslaap. Veel van de terrassen in de haven waren al gesloten – hier en daar stonden stapels stoelen en tafels, lukraak opgesteld, klaar om weggereden te worden. Dat zou dan moeten gebeuren met behulp van één van de verderop geparkeerde "Datsuns" - de term waarmee alle auto's met open laadbak in Griekenland worden aangeduid. Maar voorlopig had het er geen enkele schijn van dat er de eerstkomende uren of dagen een chauffeur zou komen opdagen. Nu ik er wat langer over nadacht, het was zelfs niet ondenkbaar dat die opgestapelde stoelen gewoon zouden blijven staan waar ze stonden, de hele winter lang. Een beetje volgens het principe van de plastic kerstmannetjes die hier het hele jaar door aan de telefoonpalen hingen. Waarom zou je de moeite nemen ze op te bergen als je ze over een maand of negen, tien toch weer uit de kast moet halen?
De meeste huizen aan het waterfront waren al verlaten. Spaanplaat voor de ramen, een paar grote platte stenen voor de geblindeerde deuren en hoppekee, terug naar Athene maar weer. Het herinnerde me aan een discussie tussen een groepje café-eigenaars uit een haventje in de buurt, in de dagen na de tsunami van Tweede Kerstdag 2004. Ze zaten in een vaal winterzonnetje te soebatten over hoe hoog de golven in Thailand precies geweest waren. Tien meter? Dat kon toch niet waar zijn? Ze keerden hun blik naar hun provisorisch dichtgespijkerde etablissementen, pal aan de waterkant, en begonnen snel over de nieuwste spits van Olympiakos te praten.
De serveerster bracht mijn ijskoffie – een frappé metrio me gala, en een enorm vierkant stuk galaktoboureko, wat nog het dichtst in debuurt komt van een tompouce, maar dan met een verfijnd dak van bladerdeeg in plaats van dat stuk weerbarstig roze glacé. Dit zou één van die glorieuze, oer-Griekse genietmomenten worden. Het water in de haven en verder op de open zee was spiegelglad – als olijfolie, zoals ze hier zeiden. Geen zuchtje wind. De zon was warm genoeg om de mouwen van je overhemd bij op te rollen. Drie andere tafeltjes op het terras waren ook bezet, en de mensen die er zaten waren allemaal van hier. Ze bromden over de slechte kwaliteit van de champignons en – daarmee onlosmakelijk verbonden – het uitblijven van een paar fatsoenlijke regenbuien. Voor me, in het haventje, zat een jonge visser een groepje kinderen de volle laag te geven omdat ze zijn bootje ongevraagd als opslaglaats hadden gebruikt voor allerhande spullen, variërend van een stel oude roeispanen tot een goudgele, fel blinkende honkbalhandschoen.
Met een tamelijk harde klap zette de serveerster een leeg ouzoglas op mijn ronde ijzeren tafeltje. In het glas zat de rekening gekruld, de rekening waar ik nog niet om gevraagd had. De ongecastreerde lapjeskat twee stoelen verder vond het niet nodig daar zijn ogen voor open te doen.
Opschrijven, dacht ik, alles opschrijven. Al die ontmoetingen, omzwervingen, tafereeltjes, situaties die ik in dit land heb meegemaakt. Kam je geheugen uit en red ze van de ondergang. Wil je ooit begrijpen waarom je je na al die jaren nog steeds laat overweldgen door dit hele Griekse gedoe, zoek het dan in die vele kleine pareltjes die je onderweg tegen bent gekomen, in dat vermogen van Griekenland om op de een of andere manier zowat elke dag te presenteren alsof het de allereerste is. Op de veerboten, op de eilandbus op de vergeten dorpspleinen, in de vistaverna's... zoek het niet in theorieën of navelstaarderij, maar in het alledaagse. Want juist het alledaagse in Griekenland is zo onvoorspelbaar dat je vaak niet weet wat je als eerste moet doen: er direct in meegaan, of even halt houden om het op te schrijven.
Zo was daar bijvoorbeeld dat gesprekje met de serveerster, toen ik me daarnet op het terras had geïnstalleerd. Ik had gezien dat het terras bij een vistaverna hoorde, maar gezien het vroege uur had ik nog geen zin in een flinke lunch. Alles wat ik wilde was die frappé, liefst met een flink stuk taart. Notentaart bijvoorbeeld. De serveerster leek me een stugge dame, en op de een of andere manier deed me dat besluiten om toch maar vis te bestellen. Ik vroeg haar of ze een bordje gebraden octopus voor me had.
“Nee, dat hebben we niet. Daarvoor is het nog te vroeg.”
“Oh. In dat geval... Heeft u misschien een frappé en een stuk notentaart?”
“Notentaart? Nee. We zijn hier geen banketbakker!”, zei ze op verontwaardigde toon.
“Dan graag alleen de frappé. Metrio me gala."
“We hebben trouwens wel andere taart. Galaktoboureko.”, zei ze met een vermoeide glimlach, die iets zei over hoe blij ze was dat het toeristenseizoen voorbij was. Maar voor deze late toerist wilde ze nog wel een laatste stuk goddelijke taart oplepelen. Hoewel ze natuurlijk geen banketbakker was.
Ik stopte het geld voor de rekening in het glas - het geluid van de munten klaterde lustig over het terras. Niemand die opkeek. De lokale brompotten niet. De serveerster al helemaal niet. Alleen de lapjeskat deed er even in Meneer de Uil stijl zijn ene oog voor open. Oogjes dicht en snaveltjes toe, haventje van Ormos. In April is het pas weer tijd om wakker te worden. Welterusten.

Geen opmerkingen: